Nummer 2 uit 2022: Beeld en geluid
‘Hallo?’
‘Hallo?’
‘Ben ik te horen?’
‘Ik zie je praten, maar ik hoor je niet.’
‘Hallo?’
‘Ik hoor je niet!’
‘Ik heb geen beeld, ik hoor je wel, maar ik zie je niet.’
‘Hallo?’
‘Hallo?’
‘Ben ik te horen?’
‘Ik zie je praten, maar ik hoor je niet.’
‘Hallo?’
‘Ik hoor je niet!’
‘Ik heb geen beeld, ik hoor je wel, maar ik zie je niet.’
Hij stond voor de spiegel en bekeek aandachtig zijn gerimpelde gezicht. Zo verfrommeld had hij zichzelf nog maar zelden gezien. Maar het was dan ook de ochtend na de avond ervoor en wat was het mooi geweest. Zestig was hij geworden en het handjevol vrienden dat hij al kende sinds de middelbare school had hem …
Ze had de ring al jaren, een sierlijke, gouden ring met een pareltje. Mooi door zijn eenvoud. Hij was van haar grootmoeder geweest, die had hem gekregen van haar man, die hem weer van zijn moeder had. Een ring met geschiedenis. Ze droeg hem altijd, om de ringvinger van haar rechterhand. Hij paste alleen om …
Wat is het lang geleden dat ze zo’n mooie avond heeft gehad. Ze is sowieso veel te lang niet uit geweest. Haar vrienden zijn er al een tijd niet meer voor te porren, want drukke banen, drukke gezinnen, drukke kinderen. Echt hele drukke kinderen.
De penetrante lucht van de sigaar die in de volle asbak lag te walmen benam haar bijna de adem.
Bah, dat die man nou nooit eens stopte met zijn smerige gewoontes.
De gordijnen, de bank, de kussens, alles rook naar de dikke sigaren die hij sinds jaar en dag rookte.
‘Nou, het gaat dus eigenlijk best goed, leuk dat je het vraagt. Leuke baan, mooi huis en tot voor kort ook…tyfuszooi…nou, tot voor kort ook goed gezond wou ik…kut, kut…wou ik zeggen.
‘Probeer het nog eens opnieuw. U kunt het best.’
‘Ik heb de son in de soute see sien sakke.’
‘Hoort u het nou zelf niet?’
‘Wat dan wijffie?’
Ze stond in een roze jurk voor de spiegel in de winkel. De jurk was niet voor haar bedoeld. De winkel was voor meisjes met zachte, gladde benen en haren, met een naïef vertrouwen in het leven dat voor hen lag, wat hen liet stralen.
Hij liep door de straten op weg naar nergens. Zijn slaapplek was ergens, ergens op een bank in het park of met een beetje geluk bij een vriend.
Kolerezooi, dacht hij, het is één grote kolerezooi.
Jarenlang had hij in de kast gezeten. Jarenlang? Zeg maar gerust zijn hele leven. Ergens diep van binnen wist hij al in de baarmoeder dat hij op jongens zou gaan vallen. Hij wist het haast nog eerder dan dat hij ontdekte dat hij zelf een jongetje was. Bij wijze van spreken dan.