Wil je met me lopen? Verhalen over verkering – Willem (74)

‘Elke zondag ga ik met de jongens van de gang een patatje halen in winkelcentrum De Loper. Als het regent mogen we binnen zitten, anders zitten we buiten met zijn zevenen. Sinds twee jaar woon ik in een appartement in Drieën-Huysen Noord. Ik heb het prima naar mijn zin maar met de liefde ben ik wel klaar.  

Ik kreeg voor het eerst verkering toen ik zestien was. Ik leerde haar kennen bij het zwemmen in Oostvoorne. Maar het is nooit echt wat geworden, je was nog zo jong. Op mijn achttiende ging ik bij de marine, ik heb zelfs nog op de Karel Doorman gevaren. Vijf jaar lang ben ik blijven varen en ik heb een hoop van de wereld gezien, Suriname bijvoorbeeld. Dan denk je misschien ‘hij had zeker in elk stadje een ander schatje’, maar nee hoor, daar hadden we het veel te druk voor, vooral met bier drinken. Het was bier, bier en nog eens bier! Soms was ik wel drie maanden van huis, dat kwam de verkering ook niet ten goede. Die liefde is verwaterd maar het ging ook allemaal nog niet zo diep.

Maar toen ik eenmaal weer terug was heb ik een nieuw liefje ontmoet, Sjaan. Zij was eigenlijk de verkering van een vriend van me. Ik zag haar ook voor het eerst bij hem thuis. Voor ik het wist had ík verkering met haar want ze vond mij leuker dan hem. Zij begon, maar ik kon er niets aan doen, want ja, ik vond haar ook wel leuk. Het was liefde op het eerste gezicht, van beide kanten. Mijn vriend vond het minder leuk, die heb ik nooit meer gezien.

Ik vond dat ze er leuk uitzag, ze droeg van die rokjes, daar hield ik van. Dat zag ik liever dan een broek. Ik heb via haar, of beter gezegd via haar vader, ook een baan gevonden. Hij werkte bij Houthandel Van Stolk en na een goed woordje van hem kon ik daar ook terecht. Ik ben er vijf jaar gebleven. Met Sjaan ondernam ik van alles: zwemmen, dansen, althans een beetje schuifelen want een goeie danser ben ik nooit geweest. We gingen naar feestjes, uit eten maar ook naar voorstellingen en dan vooral in Scheveningen. Ja, we waren vaak op stap, dat was een mooie tijd.

Onze wederzijdse ouders waren ook blij met onze verkering, we konden allemaal goed met elkaar overweg. Ik mocht zelfs bij Sjaan blijven slapen, ja, apart natuurlijk, dat snap je wel. Niet dat we ons daaraan hielden want ’s nachts zochten we elkaar stiekem op, maar dat hebben ze nooit geweten. Terwijl ze toch best oplettend waren.

Wat ze ook nooit hebben geweten is dat ik geen stoofperen met spek lustte. Ik vond dat echt helemáál niet lekker maar ze aten dat heel vaak op zondag. Nou had ik één gelukkie, ze hadden een hond groot genoeg om zijn kop op je schoot te leggen. En stiekem voerde ik die hond die stoofperen met spek want hij lustte het wél. Maar echt geholpen heeft het niet want ik had mijn bord dan zo snel leeg dat ze dachten dat ik het heel erg lekker vond. Kreeg ik het élke zondag!

Sjaan en ik zijn met elkaar getrouwd en hebben twee kinderen gekregen, een meisje en een jongen. Maar helaas zijn we rond 1960 gescheiden. Vlak daarvoor was onze toen vijfjarige dochter overleden, ik kon dat niet verwerken en we zijn elkaar kwijtgeraakt.

Een tijd later leerde ik Henriëtte kennen, eigenlijk via haar dochter Bianca. Ik werkte toen in de chemie bij Rozenburg, en na een avondshift ging ik met een paar maten wat drinken. Meestal gingen we dan naar Katendrecht, daar zaten een paar leuke cafés. Daar kwamen ook wel meisjes en die wilden dan een drankje van je krijgen. Niet dat het prostituees waren maar gewoon, ze wilden een drankje. Maar ze vroegen dan om een Piccolo, dat was een steenduur drankje. Nou zat ik daar niet op te wachten dus ik had een slimmigheidje bedacht. Als zo’n meid dan naast me kwam zitten en vroeg: “En? Krijg ik een drankje van je?”, dan zei ik: “Effe wachten tot mijn glas leeg is.” En dan bestelde ik een nieuw biertje, en als ze dan vroeg: “Hé, krijg ik nou dat drankje?”, dan zei ik weer: “Effe wachten tot mijn glas leeg is.” Ja dat waren tijden…

Maar op zo’n avond raakte ik met Bianca aan de praat, dat was een hele leuke, aardige meid. En toen we zo wat hadden zitten kletsen zei ze: “Mijn moeder werkt verderop in een café.” Ik zei tegen mijn maten: “Laten we daar een drankje gaan doen dan.” En zo heb ik Henriëtte leren kennen. Ik vond haar net zo leuk of nog leuker dan haar dochter. Ik heb haar toen mee uit gevraagd en dat vond ze goed. We zijn veel met elkaar uit geweest, ook naar Scheveningen, lekker eten, noem maar op. Van het één kwam het ander en na verloop van tijd zijn we getrouwd en dat zijn we zesentwintig jaar geweest.

Maar ook van haar ben ik gescheiden. Op een bepaald moment vroeg ze of een oom van haar een maandje kon komen logeren, die zat even verlegen om een plek. Ik zei: “Da’s goed, een maandje is te overzien toch?” Maar die maand werden er twee en uiteindelijk zat hij er na drie jaar nog! En gezellig was ie ook niet dus daar had ik geen zin in. Toen ben ik weggegaan en was de relatie voorbij.

En vanaf dat moment was ik helemaal klaar met de liefde. Sinds die tijd woon ik hier in de flat. Ik ben hier heel tevreden. De verzorging komt aanwaaien; leuke meiden, ze zorgen goed voor me en ik heb goed contact met de ‘mannen van de gang’. En nog altijd contact met de kleindochter van Henriëtte, dat vind ik echt fijn.

Ik moet zeggen dat het niet allemaal even makkelijk is gegaan in mijn leven: het verdriet om mijn veel te jong gestorven dochtertje kan ik nóg voelen, twee echtscheidingen, ik heb wel broers en zussen maar we waren nooit hecht dus die zie ik ook niet of nauwelijks. En met mijn zoon vlot het allemaal ook niet erg. En niet te vergeten: na mijn pensionering ben ik veel ziek geweest. Ik word er dagelijks door beperkt, ik loop niet goed, om maar wat te noemen. Maar ik ben blij dat ik hier woon, en dan elke zondag met de jongens van de gang op stap… Nee, het is goed zo.

Het is goed zo.’

Tekst: Marga de Waard
Foto: Drankje, Nationaal Archief

 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Winkelwagen
Scroll naar boven