‘Ik heb twee keer verkering gehad toen ik jong was, met de eerste een jaar of vier maar dat ging steeds aan en uit. Daar kwam bij dat haar moeder het niks vond want haar dochter kon goed leren en ik was maar banketbakker. Ik heb uiteindelijk de knoop doorgehakt en al haar brieven teruggestuurd. Toen was het klaar.
Ik heb veel gelopen in mijn leven. Eerst als kind, want mijn ouders hielden veel van wandelen, die zaten op een wandelvereniging. Ze liepen veel in de natuur maar ook gewoon in Rotterdam. We liepen dan bijvoorbeeld van ons huis in West naar mijn oma in het centrum, in de Van Oldenbarneveltstraat. Als we dan weer naar huis gingen vroegen mijn ouders aan mij en mijn zusje: ‘’Wil je met de tram of wil je een ijsje?” Nou ja, dan weet je het wel.
Mijn verkeringstijd speelde net na de oorlog, toen liep ik ook. Ja, dat moest wel want Rotterdam was gebombardeerd geweest dus er reed geen tram of niks, snap je wel. Ik had toen best een grote vriendengroep en dan gingen we naar elkaars verjaardagen, maar ze woonden verspreid door de hele stad. Dus soms liepen we helemaal naar Zuid en als we dan ’s nachts teruggingen, liep je helemaal alleen door de Maastunnel, dat kun je je nu niet meer voorstellen.
En ik ben blijven lopen. Ik werd ook lid van een wandelvereniging en met de club liepen we dan vooral in de zomer elk weekend naar een andere jeugdherberg. Die lagen best ver uit elkaar omdat een aantal van die jeugdherbergen kapot was gegaan in de oorlog. Door het hele land stonden ze: in Loosduinen, op de Veluwe, noem maar op. We hebben wat afgelopen, sjonge jonge, als ik daar nog aan denk. Maar mooie tijden hoor, echt geweldig. Het was zó gezellig, zo met elkaar. Op een gegeven moment kregen we weer fietsen maar in het begin was het echt de benenwagen. Ik had op een gegeven moment verkering met Wil, die had ik leren kennen op de volksdansvereniging, waar we beiden lid van waren. Ja, ik ben echt een verenigingsman, altijd geweest. Zo vlak na de oorlog kwam het verenigingsleven weer op gang en werden er volop voorstellingen gegeven. Ik vond het allemaal geweldig. Die dansvereniging heette trouwens VIMA: Volksdansen Iedere Maandag Avond, kan je het je voorstellen? En als we dan de hele avond gedanst hadden gingen we na afloop een patatje halen.
Zoals gezegd gingen we samen naar die jeugdherbergen. Dan sliepen we daar natuurlijk ook, of in tenten, maar altijd gescheiden, dat hoorde zo. Je had meisjes- en jongenstenten. Er werd ook echt wel gecontroleerd door de leiding. Dan schenen ze met zo’n grote zaklamp in de tent om te kijken of er niet iemand in de verkeerde tent lag, zeg maar. Maar dat vonden we normaal, je sliep niet bij elkaar voordat je getrouwd was, dus verder dan een beetje zoenen in de gang gingen we niet. Mijn vader zei altijd dat je een vrouw moest respecteren.
Ik had het fijn met Wil maar als je nu zo aan me vraagt waarom ik haar zo bijzonder vond dan weet ik dat eigenlijk niet. Want dat kun je niet zeggen, het was gewoon zo. Misschien omdat we ook al wat ouder waren, ik was al dik in de twintig toen ik haar leerde kennen.
Ik werkte ook al, als banketbakker bij bakkerij Jan Boer hier in Vlaardingen. Wil werkte ook, eerst bij Houthandel Van Stolk maar later is ze in de peulvruchtenfabriek de Pelmolen gaan werken. Ze zat op kantoor, niet in de fabriek maar er tegenover in de witte villa. Maar die staat er niet meer. Ze had zich echt opgewerkt via Schoevers, dat had je toen. Uiteindelijk is ze daar boekhouder mee geworden.
Het was een fijne tijd en we gingen heel veel uit. We hebben Wim Kan en Wim Sonneveld gezien in het theater en we gingen vaak naar de film in verschillende bioscopen: Lutusca, Capitol en Arena. Je moest dan ’s ochtends kaartjes halen bij de bioscoop, voor de avondvoorstelling. Of we gingen naar de ijsrevue, of op de fiets naar de bollenstreek met een vriendengroep. Dat was toch zo leuk! Sjonge, jonge. O ja, ik zat in de fotografievereniging, in een hawaii-bandje en was lid van de mandolinevereniging. En die mandoline nam ik dan weer mee naar de jeugdherbergen. Ik heb echt genoten in die tijd. Soms maakten we ook een busreis, dat ging dan van het werk uit. Dan gingen we met het personeel ergens naartoe en je vrouw of man mocht ook mee. Bij Wil deden ze dat ook, mooi hoor…
En hoe kwam ik nou in Vlaardingen terecht als Rotterdammer? Nou, mijn schoonvader zei dat ze bij bakker Jan Boer een banketbakker zochten en hij had het idee dat het misschien makkelijker was om in Vlaardingen aan een woning te komen dan in Rotterdam. Er was natuurlijk woningnood, veel vrienden woonden ook ín als ze gingen trouwen maar dat trok me nou niet zo. Al hadden we allebei fijne ouders. We waren er ook vaak, het ene weekend bij die van haar en het andere weekend bij die van mij. Ik kreeg die baan bij Broer en de boekhouder van mijn baas is toen brieven gaan schrijven aan Volkshuisvesting, dat ik een huis nodig had. Hij blééf schrijven. Uiteindelijk kregen we toen een huis toegewezen in de Drs. Stijkelstraat, alleen moest het nog wel even gebouwd worden.
We hebben een goed leven gehad samen en het is heel jammer dat ze zo jong is overleden, amper zestig. Het is heel snel gegaan. Maar wat ik al zei, ik ben een verenigingsman dus na haar dood ben ik naar het educatiecentrum gegaan hier in Vlaardingen en heb ik gezegd wat ik wilde doen. Gym bijvoorbeeld en dansen. Linedansen heb ik toen gedaan en daar heb ik kennis gekregen aan mijn volgende verkering, al noem je dat niet meer zo op die leeftijd. Met haar heb ik ook een goeie tijd gehad en we zijn nog steeds samen, al woont zij in een ander huis. Maar ik zoek haar een paar keer per week op. En tot corona gingen we nog steeds naar uitvoeringen maar dan in het huis, of spelletjes doen, of wat er voor handen was.
Tja, wat ik zeg, ik ben een echte verenigingsman, altijd geweest.’
Tekst: Marga de Waard
Foto: privé album John