Wil je met me lopen? Verhalen over verkering – Ria (85) & Leen (87)

‘Ik was een vriend van Bas, haar broer, daar schaakte ik mee. Ik kwam al bij haar thuis. Ik zat een keer bij hen aan tafel en zat heel lang naar haar te kijken. Toen ze terugkeek gaf ik haar een knipoog. Dat was voor mij het begin, dat oogcontact.’

‘Ik zat te lezen en zag hem kijken, daar schrok ik van. Ik kende hem al zolang, ik was onthutst van dat vonkje opeens. Hij vroeg ’s avonds: “zullen we vanavond naar de film gaan?” Niet in de bioscoop maar bij een christelijke filmvereniging, de CEFA in Vlaardingen. Maar ik had al met mijn vriendinnen afgesproken, ik vond het stom om niet te gaan. Dat was wel een domper voor hem. Later zijn we toen naar een concert gegaan, een orgelconcert of zo. Toen hebben we na afloop gevreeën in een steeg en ik weet nog dat ik zei: “Wat zijn we nou eigenlijk aan het doen? Is het echt of is het zomaar wat?” Het is toch doorgegaan en toen zijn we wel naar de film gegaan in Rotterdam. Oorlog en Vrede zagen we toen, met Audrey Hepburn. Ik wist niks van film, dus toen het pauze was na het voorprogramma vroeg ik: “Was dat het nou?” Daar moest Leen erg om lachen.’

‘Toen we verkering kregen, bracht ik haar een keer thuis en toen zei ik: “Toen we weggingen had Ria lippenstift op haar lippen en nu niet meer.” Die blik van haar vader! Je moest in die tijd aan de ouders vragen of je verkering mocht. Dat was mijn manier.’

‘We zagen elkaar meestal alleen op zondag. Misschien soms wel doordeweeks, maar uitgaan deden we niet, we moesten sparen. Ik verdiende eerst niks. Ik was net begonnen in de verpleging als leerling. Je kreeg een klein beetje salaris, ik herinner me dat ik een jurk en schoenen kocht voor mijn eerste verdiende geld, hartstikke leuk vond ik dat. Als leerling-verpleegster moest je intern, maar ik was nog nooit van huis geweest. Je sliep ook met zijn tweeën op een kamer. En als je in de vooropleiding zat werd je zomaar overgeplaatst naar een andere afdeling: ga jij eens even daar helpen of doe jij daar maar even een nachtdienst. Dat vond ik niet fijn, er gebeurden ook best heftige dingen soms…Ik raakte overspannen en ben gestopt. Daarna ben ik een tijd thuisgebleven omdat mijn moeder hulp in de huishouding nodig had. Later ben ik op het administratiekantoor Blois gaan werken op de Mauritssingel in Rotterdam, tot we trouwden.’
‘Ik werkte eerst een tijdje bij de gemeente, later bij de verffabriek Van Klaveren in Overschie en nog later bij Damco, een bedrijf in bakkerijgrondstoffen in Vlaardingen.’
‘We ondernamen wel dingen via de jeugdvereniging van onze kerk. Je had een meisjesvereniging, de Roelindevendel, en een jongelingsvereniging, de Arkbouwers. Ik weet nog dat we met de meisjesgroep op vakantie gingen naar Haamstede. Op zondag gingen we dan natuurlijk naar de kerk. Op weg ernaartoe zongen we christelijke liederen op marstempo. De mensen hingen uit het raam om te kijken wat er gebeurde.

Ik vond onze verkering rommelig, een worsteling om uit te vinden of we nou wel of niet bij elkaar hoorden. Ik betrok alles op mezelf of ik vond hem afstandelijk, dat moesten we dan weer rechtbreien. Misschien kwam het doordat ik overspannen was, maar Leen had ook geen zussen, die was geen meisjes gewend. Heel geleidelijk is het vertrouwen tussen ons gegroeid. Op een gegeven moment zijn we getrouwd. Mijn broer Bas kreeg verkering en we trokken veel met zijn vieren op. Zij gingen eerst trouwen en dan ga je denken: moeten wij dat ook niet gaan doen?’
‘Je ging dan bij de dominee aangeven dat je wilde trouwen. Ik had een briefje in zijn brievenbus gedaan, maar daar bleek hij niet van gediend. “Ik weet niet of dat kerkelijk huwelijk wel plaats kan vinden”, zei hij. Brutaal vond hij het. Het kwam wel goed natuurlijk.’

‘Je mocht niks als je niet getrouwd was, al zijn we wel een keer met een jeugdreis naar Zwitserland geweest. Dan sliep je in jongens- en meisjestenten. We hebben daar een stel leren kennen, daar zijn we nu nog bevriend mee. Samen slapen mocht uiteraard niet. Beetje vrijen in de gang, eerst op de trap en dan zakte je af naar het portaal. Mijn vader maakte al gauw opmerkingen. Er werd streng op je gelet. Bij ons in de kerk was het níet zo, maar ik weet wel dat er kerken waren waar je vóór in de kerk schuldbelijdenis moest doen als je ongehuwd zwanger werd.
Toen we trouwden in 1957 was er woningnood. We leenden toen geld van een ongetrouwde tante en een kinderloze oom en tante van Leen. We kochten toen een oud huis waarin we zelf beneden woonden in een voor-tussen-achter. De verdieping erboven verhuurden we aan een gezin met vijf kinderen. We hebben er twee jaar gewoond en toen hadden we al twee kinderen, dus werd het te klein.

 De dominee zei tegen me: “Nou moeders paraplu op’’, omdat die kinderen zo snel achter elkaar kwamen. Die kinderen die kwamen gewoon, het werden er drie in amper vier jaar tijd. Je had nog weinig mogelijkheden om zwangerschap te voorkomen. De katholieken deden aan tijdelijke onthouding, condooms had je wel maar die waren duur. Je kon ze wel vaker gebruiken. Ik waste ze met zeep onder de kraan, dan drogen en talkpoeder erin. En weer oprollen natuurlijk. Ik had een tijd een pessarium, maar dat was ook niet ideaal. Ik weet dat we een keer ‘een ongelukje’ hadden. De volgende dag belde ik de huisarts om de morning-afterpil, want die had je wel. Maar hij zei: “Nee, die geef ik niet.’’ Zo ging dat toen.  

We zijn na twee jaar verhuisd naar de Salviastraat. De baas van Leen had een huis laten bouwen: zijn buren trokken in zijn oude huis, wij in het huis van die buren en in ons huis kwam een oudere dame, een grote ruil was het. Zo’n zes jaar later zijn we naar de Frederik Hendrikstraat verhuisd, waar we vijftig jaar hebben gewoond. Allemaal in Vlaardingen en daar zitten we nu nog, samen, in Vaartland. We hebben het goed maar het heeft om veel aanvaarding gevraagd, van mij althans. Je hebt verwachtingen van een persoon en die komen niet uit. En dat moet je leren accepteren. Maar het is goed gekomen.’

‘Ik vind dat we een goed leven hebben gehad, zonder veel onenigheid. Of Ria de juiste keuze was of ik voor haar, dat kun je niet zeggen. Je hebt niks om te vergelijken. Maar ‘t is goed zo.’

Tekst: Marga de Waard
Foto: Moeder & kind, Nationaal Archief


Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Winkelwagen
Scroll naar boven