Wil je met me lopen? Verhalen over verkering – Jan (82)

‘Ik zat bij de Vereniging Natuurvrienden, die organiseerde een veertiendaagse wandeling in Oostenrijk. Je overnachtte dan in herbergen en bij boeren, dat was erg leuk. Tijdens die reis ontmoette ik Loes, dat was de eerste keer dat ik echt met een meisje kennismaakte. Op de heenweg in de bus werd ze ziek en toen heb ik haar zo’n beetje verzorgd. Het was een knap grietje met donkerblond haar en sproetjes; zestien, net als ik. Toen ze erachter kwam dat ik geen student was, was het over. Ambachtsschool was blijkbaar te min. 

Na Loes kwam er een hele tijd niks tot ik Ria leerde kennen. Ze woonde in het huis onder ons in Amsterdam. Mijn vader was gek op haar, die gooide koekjes naar beneden als ze in de tuin zat. Hij had enkel zonen, misschien daarom, maar mij was ze ook opgevallen. In de straat speelden we vaak slagbal met rondjes met een hoop buurtkinderen. Dat kon, want er stond maar één auto en als we het gingen vragen haalde de buurman hem weg. Ik heb toen wel met haar gepraat maar het was nog niks, dat kwam later pas. Ik moest op een gegeven moment in dienst en na zes weken mocht ik een weekend naar huis. Voor de deur liepen we toen letterlijk tegen elkaar op. Ze vroeg me of ik bij handbal kwam kijken want daar hield ze van. Dat heb ik gedaan en zo zijn we heel langzaamaan bij elkaar gekomen.

Omdat ik op mijn achttiende meteen in dienst moest kon ik mijn opleiding aan de elektrotechnische school, waar ik leerde voor installateur, niet afmaken. Maar ja, zo ging dat toen, je móest in dienst. Ik kwam in Nijmegen terecht en na mijn basisopleiding daar werd ik in Deelen geplaatst bij de straalzenderverbindingsdienst. Het eigenlijke plan was dat ik naar Papoea
Nieuw-Guinea zou gaan, maar ik kon niet naar de tropen want door bloedonderzoek kwamen ze erachter dat ik een afwijking had in mijn temperatuurregulering. Ik reageer slecht op temperatuurverschillen.

Als ik weer een weekend naar huis kwam gingen Ria en ik vaak fietsen of in de zomer kamperen in Bloemendaal. Daar had je een meisjes – en een jongenscamping, daar zat één duin tussen, met doornstruiken. Iedereen verzon manieren om ‘s nachts naar de andere kant te gaan, dat snap je wel. Niet dat daar nou zo veel gebeurde maar het was doodspannend om te doen. Er werd vaak gecontroleerd of iedereen wel in de goede tent lag. Nou was ik een nette jongen maar we wisten ook niks. Er mocht niet eens over gepraat worden. Mijn voorlichting bestond eruit dat ik een boek onder mijn neus geschoven kreeg over ‘de bloemetjes en de bijtjes’. Dat was het en verder zocht je het zelf maar uit. Ria had dezelfde opvoeding gekregen. We hebben samen nog dat boek doorgekeken.

Soms gingen we naar de Cineac. Elke anderhalf uur kon je daar het wereldnieuws zien. Zelf had je geen televisie. Soms kwam er dan een suppoost die zei: ‘’Dit is al je derde rondje nieuws.”
We gingen ook wel naar Artis, dat kostte toen vijfentwintig cent, dat was ook te doen. Ik kreeg één gulden vijfenzeventig per dag, ik was spekkoper, want als soldaat kreeg je maar vijfenzeventig cent. Ria werkte al, op de administratie bij de PTT, maar wat ze daar precies deed heb ik nooit helemaal begrepen.

Toen ik uit dienst kwam zijn we, na een verloving natuurlijk, getrouwd. Ik solliciteerde bij Shell en ging bij het KSLA, het Koninklijk Shell Laboratorium Amsterdam, werken. Het duurde maar kort want na zes weken stuurden ze me naar Shell Pernis. Dat viel me nogal tegen, want ik had al veel meer kennis dan ze daar op de fabriek gebruikten. Ik droeg wat ik geleerd had over aan collega’s, die stonden echt te knipperen met hun ogen. Ik leerde graag, ben me altijd blijven ontwikkelen. Tot op de dag van vandaag hou ik de nieuwste ontwikkelingen van Shell bij en lees ik vakbladen.

Shell had ook woningen voor haar personeel, in Vlaardingen dan. Je zei geen nee, want de eerste tijd na ons trouwen woonden we in bij onze oude buren. Toen pendelde ik dagelijks heen en weer tussen Pernis en Amsterdam. De eerste woning die we kregen was voor een half jaar, in de Speenkruidstraat, die was van mensen die uitgezonden waren. Daarna kregen we onze eerste echte woning met vier kamers, op vier hoog in de Mendelssohnstraat.

We zijn uiteindelijk gescheiden, uit elkaar gegroeid. Ik maakte soms weken van zestig uur, zeker in de opbouwtijd. Maar ik bleef ook studeren. Dat vond Ria niet zo nodig want je kon het zo ook wel verdienen. En ik wilde graag reizen, maar zij was zo honkvast als de pieten. Ze had eigenlijk geen interesses, behalve onze kinderen en de kinderen waar ze op paste. Ik ben bij haar gebleven voor de kinderen, die wilde ik niet kwijt. Maar puntje paaltje: de kinderen wisten eerder dat we gingen scheiden dan wij.
Het definitieve einde kwam toen ik thuis kwam te zitten. Shell reorganiseerde en er moest zevenhonderdvijftig man uit. Ik had eerder een werkinhoudelijk conflict gehad met een ingenieur en uitgerekend híj zou na de reorganisatie mijn baas worden. Toen vond ik het wel mooi geweest. Ik ben op mijn tweeënvijftigste vertrokken met een regeling die vandaag de dag onvoorstelbaar is.
Als man hele dagen thuiszitten is niks dus ik ging twee dagen werken bij de Veiligheidsdienst RISK, bij de brandweeropleiding. En ik deed vrijwilligerswerk bij het Rode Kruis. Maar Ria en ik kwamen er niet uit, de scheiding volgde in 1992. In twee jaar tijd raakte ik zowel mijn vrouw als mijn werk kwijt. Toen ben ik me eerst eens goed gaan uitleven. Ik ging reizen want dat wilde ik zo graag. Een paar jaar lang ging ik vier weken per jaar op reis, met de bus en de trein door Europa.

Maar ik kreeg opnieuw verkering, met Inge, die nu mijn vrouw is. Zij deed ook vrijwilligerswerk bij het Rode Kruis. Ze had een gebroken been en moest weer leren lopen en ze bleek bij mij in de buurt te wonen. “Ik help je wel’’, zei ik, net als in het begin met Loes. Zij bleek wél reislustig. We hebben samen helaas maar één grote reis kunnen maken; door Zweden, Noorwegen en via Wit-Rusland en Polen. Dat hadden we ons anders voorgesteld maar Inge werd ziek. Dat hadden we niet verwacht omdat ze bijna twintig jaar jonger is dan ik. Nou ben ik ook de jongste niet meer, maar toch…
We gaan nog wel weekendjes weg, dat wel.
En we zijn nog steeds blij met elkaar!’

Tekst: Marga de Waard
Foto: Shell Pernis, Stadsarchief Rotterdam 

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Winkelwagen
Scroll naar boven