Wil je met me lopen? Verhalen over verkering – Gré (89)

‘Van ’t Hoofd naar ‘t Hof, zo heb ik Henk ontmoet, ik was zeventien. Veel tieners liepen daar toen, het was nog een hele wandeling. Je liep één keer heen en één keer terug, meestal in de weekends. Vóór Henk heb ik nog even met een andere jongen in het gras gezeten maar die was het niet. Met Henk was er een enorme klik, op alle fronten. Hij bracht me een keer thuis, toen stond mijn vader voor het raam. Die wilde weleens weten wie die jongen was. Bleek hij bij hetzelfde bedrijf als mijn vader te werken, bij Van Ommeren, de olieopslag. Henk op het hoofdkantoor in Rotterdam, mijn vader bij de Nieuwe Matex in Vlaardingen. Mijn vader heeft vast en zeker naar hem geïnformeerd.

Henk was mijn enige verkering en met hem ben ik getrouwd.  
Op een gegeven moment moest hij in dienst en de eerste zes weken mocht je dan niet naar huis. Maar ik hield het niet uit die zes weken. Toen ben ik hem gaan opzoeken op de kazerne in Breda, waar hij gestationeerd was. Hij wist van niks, stond ik opeens voor zijn neus. Na die eerste weken mocht hij om het andere weekend naar huis. We gingen eigenlijk nooit uit. Het bleef bij een beetje wandelen of in het park op een bankje zitten. We gingen wel eens naar een muziekkorps luisteren in de muziektent in ‘t Hof. Dat was één keer per week. Er waren meerdere muziekkorpsen in Vlaardingen en die gingen dan door de straten. Vooral muziekkorps De Pijpers was gewild, daar liep de jeugd achteraan. Het speelde zich allemaal af in Vlaardingen. We gingen nooit de stad uit.
Later hadden we allebei een Solex en daar gingen we mee op vakantie. We overnachtten dan bij de zus van zijn moeder. We fietsten ook veel. Ik woonde in Vlaardinger-Ambacht en van daaruit kon je langs de volkstuinen, rechtstreeks naar de vaart fietsen waar we gingen zwemmen. En het gras was daar hoog genoeg, zeg maar. Al bleef het allemaal wel in het nette. Toen we eenmaal getrouwd waren en kinderen hadden gingen we vaak op vakantie naar vakantieoord ‘De Woeste Hoeve’ in Beekbergen. Dat was eigendom van Van Ommeren, waar mijn man werkte. Dat was een soort hotel met huisjes eromheen en het mooie was dat iedereen naar inkomen betaalde. Daar zijn we jarenlang naartoe gegaan, ook de kinderen herinneren zich dat nog goed.

Toen we getrouwd zijn was er enorm veel woningnood. We gingen inwonen bij mijn ouders. Een grote zolder hadden we met één raam en een eigen keuken. Vóór ons had mijn zus er gewoond, mijn zwager heeft er toen een aparte slaapkamer gemaakt. We zaten heel gunstig, ruim ook. Het was een groot huis, eigendom van mijn ouders. Misschien is welgesteld een groot woord maar ze hadden het wel goed. Mijn vader had een hoge functie. Er was altijd veel contact tussen mijn man en mijn vader omdat ze bij hetzelfde bedrijf werkten. Mijn ouders hebben Henk altijd heel graag gemogen.

De man van mijn zus viel daarentegen niet zo in de smaak bij mijn ouders. Wij hoorden zelf bij de Hervormde Kerk, maar mijn zwager was een beetje eigenwijs en heeft zich laten beïnvloeden. Die werd jehova’s getuige en mijn zus ook. Mijn zwager, die allang overleden is, zei tegen mij: ‘’Jou bekeer ik ook nog wel.” ‘’Dan moet je van goede huize komen’’, zei ik dan. Mijn zus leeft nog en is altijd jehova gebleven, tot in haar vingertoppen. Ik heb geen contact meer met haar, ze is vierennegentig, dement en ze woont in Almelo. Het is niet zo dat ik met haar gebroken heb vanwege haar geloof. Maar dat ze jehova werd was wel een teleurstelling en een zwaar thema in de familie.
Na mijn schooltijd heb ik in veel winkels gestaan, bij Bracco, een zaak in stoffen en fournituren en in een bakkerij. Na mijn trouwen ben ik gestopt met werken. Ik heb nooit zo ervaren dat je als getrouwde vrouw niet zou mogen werken, maar mijn moeder werd ziek. Ze had pleuritis en moest rust houden, dus ik was een dankbare hulp. Mijn zus was natuurlijk het huis uit en had al een paar kinderen.

Op een gegeven moment wilden we wel graag op onszelf. Via een maatschappelijk werkster van
Van Ommeren hebben we toen een woning toegewezen gekregen, in de Westwijk. Het was een nieuwe flat maar ik vond het er vanaf het begin afschuwelijk. Later kregen we gelukkig een benedenwoning waar we meer dan veertig jaar hebben gewoond. We hebben ooit wel overwogen om een huis te kopen, maar uiteindelijk hebben we dat niet aangedurfd. Terwijl mijn ouders wel een koophuis hadden. Het voorbeeld hadden we wel maar we durfden het toch niet. Na de woning in Holy zijn we naar een aanleunwoning in Heemstede verhuisd, waar we woonden tot Henk overleed. Nu woon ik hier in mijn eentje op de Dillenburgsingel, da’s prettig wonen.

Ik ben op Henk gevallen omdat hij zo lief en zorgzaam was, een lief karakter. Toen hij begraven werd heeft mijn dochter gesproken en die zei: ‘’Mijn vader was geen heilige, maar hij was wel heel lief.” Dat heeft ze wel een paar keer herhaald. Ik kijk goed terug op ons leven, we zijn tevreden geweest. We hebben ons constant verbeterd, je zette de tering naar de nering. En het allerbelangrijkste: we hebben een heel fijn huwelijk gehad. We zijn in 1954 getrouwd en Henk is in 2015 overleden, dus we hebben gelukkig heel wat feestjes mogen vieren. En een zoon en een dochter gekregen, meer soorten waren er niet, dus dat was genoeg. Het is heel anders natuurlijk, alleen, maar ik zit hier goed.’

Tekst; Marga de Waard
Foto: Fanfare, Stadsarchief Vlaardingen

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Winkelwagen
Scroll naar boven