‘Verkering, ja wat moet je daar nou over zeggen eigenlijk? De eerste keer dat een jongen werk van me maakte was ik een jaar of vijftien, zestien. Ik kwam thuis, het was zomer en mijn vader zat op de stoep, zo achterstevoren op de stoel, weet je wel, met zijn armen over de leuning. Ik zie het nog voor me. Naast hem zat een jongen die ik wel kende van gezicht.
Vroeger liep je over de haven heen en weer, van ‘t Hof naar het Hoofd, daar had ik hem weleens gezien maar ik was niet weg van hem. Dus ik vroeg: “Wat doe jij hier?’’ Hij kwam voor mij maar ik dacht alleen: wat moet ik met hem? Ik ben maar met hem naar het station van Vlaardingen gelopen. Op het perron zei hij dat hij wilde afspreken op zaterdag maar ik zei: “Nee, daar heb ik geen zin in.” Toen zei hij: “Nou, dan blijf ik hier zitten.” Mooi verhaal, zo op het perron, maar wat moest ik nou met hem? Om ervan af te zijn heb ik toen gezegd dat ik wel met hem uit wilde. Maar ik ben niet gegaan hoor…Hij wilde dat ik hem kwam halen maar ik ben gewoon niet gegaan. Ik heb er verder nooit meer wat over gehoord. Gek eigenlijk dat mijn vader dat goed vond, dat hij niet zei: “Hoepel op’’, ik was nog hartstikke jong.
Later heb ik nog even gescharreld met een enorm stuk uit Maassluis. Mooi donker haar, donkere ogen, echt een stuk! Het was een paar weken aan, maar opeens was het weer uit. Ik weet niet eens waarom. Ik heb ook een slechte ervaring gehad met een jongen, die was groot en sterk en die heeft me aangerand. Ik schrok me rot, het was heel naar. Tegenwoordig lees je meer over dat soort dingen, vertellen vrouwen erover maar ik heb het niet eens aan mijn moeder verteld. Je praatte niet over dat soort dingen, ook omdat je bang was dat je dan niet meer naar buiten mocht. Mijn ouders waren niet heel streng of heel gelovig, maar ik mocht bijvoorbeeld niet op dansles en als ik wel eens muziek luisterde op de radio, van de Ramblers of de Skymasters, riep mijn vader: “Uit dat ding!”
Mijn latere man zag ik voor het eerst voor de bioscoop Luxor. Met een paar vrienden uit Rotterdam stond hij te zingen voor de bioscoop, zomaar voor de lol. Dat deden ze in die tijd. Hij viel me gelijk op, ik vond hem leuk om te zien. Hij heeft me toen thuisgebracht en we zijn nooit meer uit elkaar gegaan. Met hem heb ik wel een paar jaar verkering gehad voor we trouwden. Hij heeft nog gevaren, dan keek ik in de krant bij de scheepvaartberichten waar hij uithing. Soms was hij wel drie maanden weg, dat vond ik echt lang. We zijn ontzettend veel naar de film geweest, naar Luxor in Vlaardingen. Of we gingen wat drinken ergens op de Parallelweg. Ik ging ook veel naar hem toe, naar Rotterdam. Je zou zeggen: de jongen moet naar het meisje komen, maar ik deed het andersom. Met de bus en met de tram naar het Witte Dorp waar hij met zijn moeder en stiefvader woonde. Stiekem rookte ik en dat deed ik bij hem thuis, daar mocht het wel. We gingen ook wel wandelen in het park waar nu de Euromast staat. Of scharrelen achter de houten school in het centrum van Vlaardingen, daar stond je uit de wind.
Het is allemaal zo lang geleden. Ik ben blij dat ik nog op mezelf woon, met mijn bezigheden en mijn herinneringen. Ik kijk terug op een fijn leven samen met mijn man. We hebben een leuke verkeringstijd gehad maar ik ben alweer eenendertig jaar alleen. We zijn negenendertig jaar getrouwd geweest, tot mijn man stierf; te jong, maar ja, zo gaat het in het leven.’
Tekst: Marga de Waard
Foto: Luxor, Vlaardingen, Stadsarchief Vlaardingen