Ronald is neergestreken op het terras van het buurtcafé, waar hij al stamgast is sinds hij in de wijk is komen wonen. Het is een klein café met een klein terras, slechts een achttal tafeltjes op het trottoir langs de straat.
Bij mooi weer leest hij hier graag zijn krantje, in het weekend of aan het einde van de werkdag.
Want hij mag dan van de digitale generatie zijn, van zijn vader heeft hij geleerd dat de krant een meneer is en die dient in de papieren versie te worden gelezen. En het moet de Volkskrant zijn, maar dat spreekt voor zich.
Deze zonnige oktobermiddag kan, ondanks de opwarming van de aarde, best eens één van de laatste gelegenheden zijn om nog buiten te zitten, dus daar profiteert hij nog maar even van.
Alleen het tafeltje naast het zijne is bezet, door een man op leeftijd die hij hier nog niet eerder heeft gezien. Hij schat de man zeker achterin de zeventig, als hij de tachtig al niet gepasseerd is.
De man ziet er voor zijn gevorderde leeftijd nog best eigentijds uit. Keurig ruitjesoverhemd met daar overheen een bodywarmer van het merk The North Face, een corduroy broek met een subtiel omslagje onderaan de pijpen en zo op het oog best prijzige suède gaatjesschoenen. En een bril met een wat zwaar maar modern montuur op zijn neus.
‘Het is toch allemaal wat met die oorlog in Oekraïne hè’, zegt de man na een paar minuten, wijzend op de voorpagina van Ronalds krant. ‘Tja,’ antwoordt Ronald, ‘wie had nou ooit kunnen bedenken dat er in Europa nog eens opnieuw oorlog zou uitbreken.’
Ze wisselen nog wat vriendelijke ditjes en datjes uit, daarna verdiept Ronald zich weer in een opiniestuk en nipt van zijn biertje. De man wijdt zich aan zijn laatste slok koffie en neemt een hap van het bijgeleverde koekje.
Vanuit zijn ooghoeken ziet Ronald een rouwstoet naderen. Een rouwauto en één volgwagen, vermoedelijk op weg naar de wijkbegraafplaats een paar honderd meter verderop.
Als de rouwauto het terras nadert staat de man op, posteert zich langs de stoeprand en brengt een kaarsrecht eerbetoon aan de overledene. Zodra de volgwagen het terras is gepasseerd draait hij zich om en gaat weer aan zijn tafeltje zitten.
Ronald heeft het met verbazing, maar ook met bewondering gadegeslagen.
‘Goh, wat een mooi en respectvol gebaar van u,’ zegt hij tegen de man, ‘dat zie je eigenlijk nooit meer, dat mensen opstaan voor een rouwauto.’
‘Ach,’ antwoordt de man, ‘normaal gesproken doe ik dat ook niet, maar ja, als je eigen vrouw erin ligt…’
Over

Jan van Vliet
Zijn naam is J. van Vliet. Jan voor intimi, een Rotterdamse dichter. Waarom dichter? Uit noodzaak. Dichter word je niet, dat ben je.
In zijn geval de trotse maker van een tweedelige, in eigen beheer gepubliceerde dichtbundel:
‘Waar het hart klopt’ en Thuishaven’.
In totaal 46 gedichten met bij elk gedicht een lino van Marjon Euser.