De klok in de toren van de protestantse kerk tikt het elfde uur aan om aan te geven dat de avond al een flink eind op streek is. Op het scherm in zijn hoofd probeert hij de gebeurtenissen opnieuw af te spelen, maar wat er nou precies gebeurd is blijft een moeilijk te leggen puzzel.
Wat had die gozer nou ook alweer tegen hem gezegd?
O ja! ‘Wat kijk je? Heb ik soms wat van je aan?’
En wat had hij zelf nou teruggezegd, vlak voordat het zwart werd voor zijn ogen en het licht uit ging?
Hij kan het zich niet meer voor de geest halen.
Of toch?
‘Heb ik soms wat van je aan… Heb ik soms wat van je aan…’
‘Dat lijkt me sterk, want ik draag nooit kleren van het Leger des Heils.’
Dat had hij teruggezegd, ad rem als hij was!
Hij schiet er hardop van in de lach.
Wat best pijnlijk is met uitgescheurde mondhoeken en gekneusde ribben.