Ze keek naar de drol, haar drol. Een grote dikke zoals je ze maar zelden draait, zoals op een tekening.
Haar collega zou misschien wel denken dat hij van klei was, maar als ze hem aan zou raken bleef hij natuurlijk aan haar vingers plakken. Ze had de stank wat verdoezeld met een spuitbus ‘frisse lucht, de wind uit het oosten…’ Nou, zij wist wel beter waar de wind vandaan kwam. Ze liet er nog eentje, proost! Ze deed de drol in een gebaksdoosje en bond er een rode draad omheen, heel feestelijk. Ze zou hem op haar bureau zetten vóór iemand op kantoor kwam. Ze was benieuwd: zou ze gillen? Het zou die trut in ieder geval leren om haar zwart te maken bij de baas. Hoezo geen gevoel voor verhoudingen? ’t Was een prachtige drol!