Wat is dat wat wij ruiken?
Wat prikt ons in de neus?
Het doet ons onderduiken,
die geur is scandaleus.
Zou het stinkkaas kunnen zijn?
Maar dat wordt hier niet gegeten.
Heeft het van mosterdgas een schijn?
Een oud-strijder zou het weten!
We snuffelen in het rond,
op zoek naar overgeefsel.
Maar we hebben kat noch hond,
‘t is dus ook geen dierlijk weefsel.
Het is in elk geval iets rottigs,
zoals schimmel in een krot.
Het maakt ons allemaal wat mottig,
we vermoeden een complot.
Ach! Hoe kan het weer bestaan!
Vandaar die plotse ademnood!
Opa heeft zijn schoenen uitgedaan,
en zijn sokken ruiken al naar dood.
Uit: Mijn moeder verzamelt vaders