‘Verkering heb ik maar één keer gehad, dat was met mijn man. Ik ben zestig jaar getrouwd geweest met hem.
Samen met een vriendin ging ik uit, want we hielden heel erg van dansen. Op die dansavonden kwamen soms ook soldaten en die vroegen me dan wel, maar ik hield ze op afstand. Vaak had ik niet eens door dat ze voor mij kwamen, ik dacht die komen voor mijn vriendin, maar die zei dan: “Nee joh, die kwam voor jou.” Maar ik hield jongens op afstand.
Ik had geen interesse in verkering want ik wilde eerst leren, iets worden. Niet dat dat van huis uit nou zo gestimuleerd werd, nee, ik wilde dat gewoon zélf. Mijn ouders zeiden: “Ga dat dan maar proberen als je denkt dat je dat kunt.” En blijkbaar dacht ik dat ik het kon, want ik ging. Schooljuffrouw wilde ik worden en dat werd ik ook. Ik heb jaren lesgegeven op de lagere school. Dus toen ik nog leerde liep ik niet zo hard voor jongens, want voor je het weet ga je trouwen en word je zwanger. Ik keek wel uit.
Zo rond mijn twintigste was ik klaar met studeren en toen heb ik mijn man ontmoet, ook op een dansavondje. Eigenlijk was het meteen goed met hem. Hij was de eerste maar ik hoefde niet verder te zoeken. We hebben vier jaar verkering gehad voor we trouwden. Maar altijd netjes gebleven hoor. Vroeger brachten ze je naar huis maar meer dan een zoen bij de deur was er niet bij. Dat is tegenwoordig wel anders, al zag ik ze vroeger ook wel samen naar boven gaan. En dan kwam er een kind van en dan zaten die meiden ermee. Nee, dat wilde ik niet. Dus wij deden dat niet, maar het was ook geen punt. Ik was zo opgevoed en mijn vader zei: ‘’Als je met jong thuiskomt breek ik je poten.’’ Dat hielp ook.
Mijn man was van huis uit heel erg gelovig, dat scheelt denk ik ook. Hij was zelfs zo strikt dat toen we een keer met een vriendengroepje gingen fietsen met een overnachting, hij in een dependance van het hotel ging slapen, om maar niet de schijn te wekken dat hij bij mij op een kamer lag.
Ik heb het goed gehad met mijn man, het was een heel goede man. We gingen vaak dansen want dat vonden we allebei leuk en hij kon het ook heel goed. En fietsen deden we ook. Wat ik heel leuk vind is dat ik door hem de opera heb leren kennen. Ik hield als kind al veel van muziek. Jarenlang heb ik mondharmonica gespeeld, ik deed zelfs mee aan wedstrijden maar toen kwam de oorlog en stopte alles.
Later toen ik lesgaf heb ik nog geprobeerd om de kinderen les te laten geven in viool en piano. Ik vond het belangrijk dat ze muziek leerden kennen. Opera kende ik eigenlijk niet maar mijn man nam me mee naar allerlei verschillende opera’s. Ik vond dat heerlijk. Soms had ik uren voor kaartjes in de rij gestaan. Toen we eenmaal getrouwd waren zijn we ook in Italië naar de opera geweest, dat was ook zó prachtig. Ik heb er de kaartjes nog van.
Mijn man leerde voor boekhouder. In onze verkeringstijd en tijdens de eerste jaren van ons huwelijk zat hij ’s avonds vaak te studeren. ‘’Daar plukken we later de vruchten van’’, zei hij dan. En dat was ook zo. Ik heb altijd gevonden dat ik zelf moest stoppen met werken toen ik trouwde. Dat ging toen zo. Maar ik vond dat echt moeilijk want ik hield van mijn werk en van mijn leerlingen.
Daar zat ik dan, na ons trouwen, in mijn nieuw ingerichte huis met een schilderij van Amsterdam boven de bank. Er kwamen later natuurlijk kinderen, vier stuks zelfs, maar toch. Nu is het anders allemaal, je kunt blijven werken maar ook zelf bepalen hoeveel kinderen je krijgt. In die tijd gebeurden dingen gewoon.
Maar mijn man was een goede keuze. Het was een heel fijne, goede man.’