“We kenden elkaar al wel van gezicht maar de eerste keer dat hij me naar huis bracht was na een zangavond van de kerk. We waren daar apart van elkaar naar toe. Hij vroeg aan het eind van de avond of hij me thuis mocht brengen. Dat mocht, en bij de deur hebben we toen een afspraakje gemaakt, het was december en er lag sneeuw, dat weet ik nog goed. Hij was eenentwintig, ik achttien.’
‘Ik vond het zo’n knap meisje, echt een mooie meid.’
‘We gingen vaak wandelen, tijdens die wandelingen praten we met elkaar over van alles. Ik wist het al snel, dit is hem, nee, daar had ik weinig tijd voor nodig. We konden goed praten samen, maakten veel grappen en hadden ook een gemeenschappelijke basis door het geloof, dat is altijd belangrijk voor ons geweest. We hebben het ook altijd ‘netjes’ gehouden. Dat was vanzelfsprekend voor ons, dat ging bij iedereen zo. Mijn ouders hadden daar ook alle vertrouwen in, ze deden niet moeilijk over samen weggaan of laat thuiskomen. Beetje zoenen tijdens het wandelen daar bleef het bij. Het was een speciale tijd samen maar achteraf gezien was onze verkeringstijd te kort. We kregen te snel teveel verantwoordelijkheid op ons bord. We hebben maar één jaar verkering gehad, daarna zijn we getrouwd en werden verantwoordelijk voor een eigen zaak. Onze beide ouders vonden heel mooi dat we samen waren en hadden plannen voor ons, of beter gezegd de ouders van Ben. De hele familie van Ben bestaat uit slagers. Ben was de enige zoon en zijn vader wilde graag dat Ben ook slager werd. Ik kon het vak ook gaan leren zodat we een mooie toekomst hadden samen.
En zo gebeurde het, je deed wat je ouders van je verwachtte. Je had geen eigen mening of vragen. Dus de vader van Ben stuurde hem voor een half jaar naar Duitsland om het vak van worstenmaker te leren. Voor mij had hij een soort stageplek geregeld in Deventer waar ik het slagersvak kon leren kennen en daar vertrok ik heen.
Ik weet nog hoe die slager dan achter me stond, op mijn vingers te kijken of ik de vleeswaren wel goed sneed. Ik woonde ook bij hen en had een kamer op zolder boven de winkel. Om de een of andere reden moest ik ook altijd de afwas in het woonhuis doen terwijl dat toch niks met het vak te maken had. Toen we zo’n eind van elkaar af zaten hebben we heel veel brieven geschreven, de ene brief na de andere… ik heb ze nog steeds!
‘Ik had een hekel aan schrijven, ik vond het verschrikkelijk maar ik deed het natuurlijk wel.’
‘De vader van Ben had een zaak te koop die hij geschikt vond voor Ben. “Maar ik ga daar niet alleen zitten” zei Ben. Dus trouwden we, en gingen boven de zaak wonen.
We deden heel erg ons best in die slagerij maar we gingen na een half jaar failliet. We waren eigenlijk nog zo jong. Geestelijk waren we helemaal niet klaar voor die verantwoordelijkheid. En we wisten te weinig over het vak, een slagerij is meer dan worsten maken en vleeswaren snijden natuurlijk. Die zaak is weer verkocht en Ben ging terug naar zijn oude werkgever, ook een slager, waar hij jaren heeft gewerkt. We verhuisden naar een klein huisje en hadden een eethoek en een bed, verder niks maar het maakte niet uit. En zo eindigde de droom van eigenlijk onze ouders.
Het gekke is dat niemand ooit heeft gepraat over het avontuur met die slagerij. Terwijl vooral Ben zijn ouders heel graag wilden dat we zelf zo’n zaak hadden, ze moeten toch teleurgesteld geweest zijn maar er is nooit een woord over gezegd. Het was net als over de oorlog, iedereen zweeg. Jaren later kregen we alsnog een eigen zaak maar toen waren we veel ouder en wijzer.
Ben en ik waren toen gelukkig en zijn dat nog steeds na vijfenzestig jaar. Maar onze verkeringstijd was te kort.