Albert (1956)

‘Mijn eerste verkering, of beter gezegd ervaring met een man, had ik toen ik negentien was met een leraar van school, op de christelijke HAVO. Ik was stinkend naïef, ik dacht dat dat best wel kon, maar dat was natuurlijk helemaal niet zo. Het duurde een half jaar, tot mijn eindexamen, toen was het voorbij. Het bloedde langzaam dood.

Later heeft hij ontkend dat er ooit iets gebeurd was. Het ging hem natuurlijk ook om zijn baan, want híj wist natuurlijk wél dat het niet kon. Maar ik heb nooit de neiging gehad om hem aan te klagen of zo.
We hebben het samen ervaren en beleefd. Er was geen schuldige.

Via een tante kwam ik bij een EO-psycholoog terecht die me moest genezen. Nou, daar ben ik een maand of drie heen gegaan. Ze gingen ervan uit dat je een jongetje was dat niet goed mee durfde te doen met de rest en daarom maar met de jongens ging ‘spelen’ die ook langs de kant stonden.
In mijn beleving was er niks abnormaals aan goed verliefd zijn.

Door de bezoeken aan de ‘psycholoog’ was ik regelmatig afwezig op school. Toen ik daar verantwoording voor ging afleggen bij de directeur was zijn reactie: “Ga maar door met die psycholoog want zoiets komt op mijn school niet voor.”

Ik heb het zelf aan mijn vader verteld en hij heeft het met mijn moeder gedeeld. Ik kom uit een gereformeerd gezin. Mijn ouders waren daar natuurlijk niet zo blij mee en dat leverde heel wat ellende op. Ik heb toen een tijdje bij een ander gezin in de buurt gewoond, bij mijn bonusouders zoals ik ze noem. Die hebben het fantastisch gedaan. Het heeft mij behoed voor een heleboel gedoe. Zij hebben ervoor gezorgd dat ik een relatie bleef onderhouden met mijn ouders én dat ik op school bleef. Van mij hoefde dat toen allemaal niet want ik was boos en teleurgesteld in alles en iedereen.

Ze hadden een klein huis en er waren zeven kinderen en een opa en opoe die er inwoonden, dus het was passen en meten. Ik sliep samen met een van hun zonen in een bed maar ze wisten gewoon dat daar niks zou gebeuren, ze hadden vertrouwen in me. Het waren prachtige jaren. Ze hadden ook paarden op hun boerderij, elk vrij moment besteedde ik eraan. In die tijd hebben we met de paarden veel prijzen gewonnen in de fokkerij.  En nu hou ik me ook nog met paarden bezig, die liefde is altijd gebleven.

Ik was zelf ook altijd actief geweest in de kerk, mijn hele sociale kring zat daar. Maar omdat ik homo was raakte ik alles en iedereen kwijt. Dat was de tweede keer want mijn vader werkte voor de Nederlandse Gasunie en toen ik zestien was verhuisden we vanwege zijn werk van Deventer naar Drenthe. De vriendengroep die ik daar had was ik ook al kwijtgeraakt. Daar heb ik wel een paar deuken van opgelopen.

Na de ervaring met de leraar ging ik studeren in Groningen en daar had ik een wereld te ontdekken. Ik ben een tijdje barricadenicht geweest want ik was homo en iedereen zou het weten. Dat had ik blijkbaar nodig. Maar op mijn vijfentwintigste kwam ik Louis tegen met wie ik al drieënveertig jaar samen ben. Samen gingen we ons leven invullen en daar kijk ik met trots en liefde op terug.

Met mijn ouders is het uiteindelijk goed gekomen.
Zowel zij als ik hebben ons ontwikkeld. Mijn moeder had in de kerk een vrouw ontmoet die ook ‘zo’n’ zoon had. Ze werden vriendinnen en langzaam maar zeker begon mijn moeder het te begrijpen.

Ik heb leren begrijpen dat diepgewortelde dogma’s niet zomaar overboord kunnen. Ook dat heeft tijd nodig.

Het is voor mij nu gewoon een kwestie van ‘zijn’ en daarmee laten zien dat we net zo leven als hetero’s. We zijn net zo gewoon of ongewoon. Alleen mijn armband is nog een kleine herinnering aan mijn barricadetijd.’

 

 

 

 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven